zondag 1 december 2013

De haag van Homerus

Minister Ronald Plasterk kent zijn klassieken en dat doet LinguaLog deugd! Deze week stond er een interview met de minister in de Volkskrant. Op een bepaalde vraag wilde hij geen antwoord geven, en dat formuleerde hij als volgt: “Dat houd ik nog even binnen de haag mijner tanden.”
Afgezien van het mooie gebruik van de oude tweede naamval mijner – waar hoor je dat nog tegenwoordig? – valt natuurlijk haag van de tanden op.
Waar komt de term haag van de tanden vandaan? Zoals zo vaak wordt hier leentjebuur gespeeld bij Homerus, schrijver van de Ilias en de Odyssee. In die teksten komt nogal wat dialoog voor, helden reageren op elkaar, en ze doen dat vaak met de zin: “(Zoon van Atreus,) wat voor woord ontsnapte aan de haag van je tanden!” Meestal is de spreker dan boos of verbaasd: wij zouden nu zeggen: “Wat zeg je me daar nou!”
Behalve woorden ontsnapte trouwens ook de ziel bij de dood aan de haag van de tanden.

Bij Homerus komt het woord herkos, omheining, zowel in letterlijke als in figuurlijk zin voor. Ook een huis had een herkos. De herkomst van het woord is trouwens onzeker.
De Romeinen zagen het overdrachtelijke gebruik van omheining ook al, het is via hen doorgegeven in de literatuur en ten slotte een gevleugeld woord geworden.
Woorden moesten natuurlijk vleugeltjes hebben om uit de mond te kunnen ontsnappen, want anders zouden ze vanwege de zwaartekracht direct op de grond vallen, en dat zou sneu zijn als je iets heel belangrijks had gezegd.
De uitdrukking gevleugelde woorden (meervoud) komt ook van Homerus, maar bij hem heeft het nog niet de betekenis treffende uitspraak. Daarvoor gebruikt hij het veel te vaak.
Vóór Homerus werden verhalen mondeling overgeleverd – Griekenland kreeg pas rond 800 v.Chr. (weer) een schrift. De zangers hadden een fabelachtig geheugen, dankzij de vele oefening. Toch konden zij wel wat geheugensteuntjes gebruiken in de vorm van vaste (gedeelten van) zinnen. Tijdens zo’n zin kun je nadenken over de volgende zin. Zo komt de zon altijd op dezelfde manier op, en gesproken woord wordt ook met een vaste formule ingeleid: En tot hem/haar sprak … de gevleugelde woorden. Gevleugeld wordt daarmee, vanwege het overdadige gebruik, een inhoudsloos woord.
Zo gevleugeld is de uitdrukking gevleugelde woorden dus helemaal niet.
De haag der tanden is dat wel geworden, al denkt LinguaLog dat het bij velen inmiddels uit het geheugen ontsnapt is, via welke weg dan ook. Misschien kunnen woorden ook wel weer terugvliegen…

zondag 6 oktober 2013

Overleiden?

LinguaLog is een beetje boos. Nou is boosheid een slechte raadgever, en de slechtste stukjes ontstaan vaak uit boosheid. Maar LinguaLog waagt toch een poging, om u in de toekomst te behoeden voor haar gram.
Wat wil het geval: in de Volkskrant stond op internet de spelling overleiden, terwijl overlijden bedoeld was. LinguaLog kan het niet terugvinden, dus waarschijnlijk heeft de krant zich zo geschaamd dat het artikel schielijk verwijderd is, of de kop onherkenbaar aangepast is. Hoe dan ook, het onderscheid ij-ei blijft moeilijk. Gelukkig zijn er, zo niet ijzeren regels, toch wel behoorlijke uitgangspunten voor de juiste keuze.
Laten we kijken naar het paar leiden – lijden. Leiden betekent de leiding hebben en lijden is ondergaan, meestal van iets vervelends. De meeste Nederlanders weten dat wel, hoewel LinguaLog toch ooit tijdens de Goede Week het leiden van Christus tegenkwam. Moeilijker wordt het al bij een leven leiden, speciaal als het een moeilijk leven is. Als je het werkwoord in de verleden tijd zet, krijg je uitsluitsel: de verleden tijd van leiden is leidde en van lijden komt leed. En de verleden tijd vormt bijna iedereen wel correct: kijken – keek, schrijden – schreed. Daarnaast staat het ietwat ouderwetse schreien – schreide.
Het klopt niet altijd, en vaak is daar wel een verklaring voor.
In het algemeen is de ij ontstaan uit de oudere spelling i: hi blift. De j werd toegevoegd om aan te geven dat het om een lange i ging.

Maar er zijn uitzonderingen op de regel ij > verleden tijd ee:
IJken: dit woord heeft een vreemde oorsprong, het Latijnse aequare, gelijkmaken. De oudst bekende Nederlandse spelling was eken.
IJzen: in het Middelnederlands werd het geschreven als eisen. Maar omdat je, als je ergens van gruwt, het soms koud krijgt, werd het door de mensen verbonden met het woord ise, ijs. Een geval van volksetymologie dus.
Wijden: een vaak verkeerd gespeld woord, en verward met weiden. In wijden stond oorspronkelijk geen d, het was wien, uitgesproken als wi-en. Zoals bij veel andere woorden is er later een d toegevoegd, maar toen was de verleden tijd wi-de al gevormd.

En hoe zit het met overlijden? In het Middelnederlands bestond liden, dat gaan betekende: ergens doorheen gaan, vaak door iets vervelends. Overliden is overgaan tot een ander leven: dit is verhullend taalgebruik, een eufemisme.
Dus, Volkskrantjournalist, zul je het nu nooit meer fout doen, want dan wordt juffrouw LinguaLog echt boos!

donderdag 26 september 2013

Miezerig of een plensbui?

Gisteren ook zo genoten van het verslag van de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer? LinguaLog wel, speciaal het taalgebruik van kamerlid W.
Het voordeel van zijn scheldkanonnades is: er zit altijd wel een woord in dat de nieuwsgierigheid wekt. Scheldwoorden zijn taalkundig nu eenmaal vaak veel interessanter dan nette woorden. Zijn favoriete woord van gisteren was miezerig.
We kennen het woord natuurlijk allemaal. Het heeft twee betekenissen: regenachtig en nietig.
Miezeren of miezelen betekent zachtjes regenen. De betekenis nietig, armzalig heeft het woord zeker gekregen onder invloed van het Latijnse miser, armzalig, ongelukkig. Overigens is de betekenis nietig ouder dan regenachtig. Dat kun je vinden in het Chronologisch Woordenboek van Nicoline van der Sijs op dbnl.org.
Werkwoorden als miezeren noemen we frequentatieven: ze duiden een herhaalde werking aan. Vergelijk bijvoorbeeld trappen / trappelen en snuiven / snuffelen.
Naast miezerig bestaat ook nog mies, met ongeveer dezelfde betekenis: een mies mannetje. Dat komt uit het Jiddisch, en is een verbastering van het Hebreeuwse mi’ūs. Er lijkt dus geen verband te bestaan tussen mies en miezerig, eerder is het een toevallige overeenkomst. Kamerlid W. zal het woord mies vast wel in zijn achterhoofd gehad hebben bij zijn uitspraken van gisteren.
Overigens vond LinguaLog het geheel meer op een plensbui lijken, dus misschien moet kamerlid W. toch nog eens goed in Van Dale kijken!

zondag 15 september 2013

Verzoeking of bezoeking?

Deze week las LinguaLog de volgende zin in de krant: Terugbladeren is een verzoeking. Het ging over een e-reader, waarin terugbladeren veel moeilijker is dan in een papieren boek.
Met deze zin is iets raars aan de hand. En dat komt door het woord verzoeking. Het is een beetje verouderd woord, tegenwoordig zeggen we meestal verleiding. Verzoeking staat in het Onze Vader, in de protestantse (Staten)vertaling – de katholieken zeggen bekoring.

En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.

De schrijver van het krantenartikel heeft vast en zeker deze Bijbeltekst in gedachten gehad, hoewel de naam van de journalist katholieke wortels verraadt.
Terug naar het krantenartikel.
Het kan best zijn dat je in de verleiding komt om terug te bladeren in een boek, maar waarschijnlijk is dat niet. Eerder zou je vooruit willen bladeren naar de afloop.
De schrijver bedoelt dit ook helemaal niet. Hij heeft verzoeking en bezoeking door elkaar gehaald. Bezoeking hangt nauw samen met bezoeken, en oorspronkelijk betekende bezoeking ook gewoon het bezoeken. Via bezoeken met een vervelende boodschap is de moderne betekenis beproeving ontstaan. Ook verzoeking heeft die betekenis ooit gehad – lees het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) erop na – maar die is ‘sinds lang verouderd’. Het WNT bedoelt met sinds lang een jaar of 250.
Bezoeking komt tegenwoordig niet vaak meer voor, maar met het gebruik ervan is niets mis. Mits je het goed doet natuurlijk. En dat was de journalist even ontgaan.

Tussen haakjes: blader af en toe eens terug in de columns van LinguaLog. Veel van de aangesneden kwesties zijn nog steeds actueel. En terugbladeren is niet zo moeilijk, want Blogspot voorziet keurig in een inhoudsopgave – geen grote bezoeking dus.

zondag 28 april 2013

Oranje

Nederland kleurt oranje, tot en met de pakken koffie toe. Iedereen (nou ja…) maakt zich op voor de viering van de troonswisseling van de Oranjes.
LinguaLog wil niet achterblijven en heeft zich verdiept in het woord oranje.

We hebben allemaal op school geleerd dat de oorsprong van het Huis van Oranje in Zuid-Frankrijk ligt. Willem van Nassau had in 1544 het prinsdom Orange van zijn neef geërfd. En zijn titel Prins van Oranje heeft hij aan zijn nakomelingen doorgegeven.
Dan rijst natuurlijk de vraag: hoe is de stad Orange aan zijn naam gekomen?
Daarvoor gaan we terug naar de Romeinse tijd. Toen lag daar Arausio. Arausio was een lokale Keltische watergod, naar wie de stad genoemd werd. Orange is daar een verbastering van. Dat kon (mede) gebeuren doordat Arausio/Orange in de middeleeuwen dé plaats was waar sinaasappels uit Azië werden verhandeld.

Dan rijst de volgende vraag: wat is de oorsprong van de sinaasappel en zijn naam?
Sinaasappels komen oorspronkelijk uit China. Dat zien we in de eerste lettergreep sin- terug. Net als appelsien: appel uit China. Het Engelse/Franse woord orange komt uit Zuid-Indië, uit de daar gesproken Dravidische talen, bijvoorbeeld naarinja. Via het Perzisch en Arabisch is het in Europa terechtgekomen. De n is in de meeste talen komen te vervallen, waarschijnlijk omdat die opgevat werd als lidwoord: une norenge werd opgevat als une orenge. Dat verschijnsel zien we wel vaker, LinguaLog heeft er al eens over geschreven. Alleen het Spaans heeft de n behouden, naranja: die taal heeft veel Arabische elementen.
Men gaat ervan uit dat de sinaasappel door de Portugezen in de 15e eeuw in Europa geïmporteerd is, en dat zien we in diverse talen nog terug, vooral in die van Zuidoost-Europa. Het Grieks heeft portokali en zelfs het Arabisch zegt burtuqal. Het Portugees heeft dat weer niet, trouwens, daar zeggen ze laranja.
Ten slotte een aardigheidje in het Engels: het woord orange rijmt helemaal nergens op, wat in de praktijk zowel een nadeel als een voordeel (rijmgrappen) is.
En die oranje pakken koffie? Gelukkig hadden ze ook nog een paar gewone rode, en daarvan heeft LinguaLog er toen maar een stuk of wat gekocht.
Misschien gaat LinguaLog dinsdag wel sinaasappels eten, doet ze toch nog een beetje mee. Gezond is het in elk geval wel.

zondag 7 april 2013

Nee, LinguaLog is niet ter ziele!

LinguaLog stuitte onlangs op een nieuw taalverschijnsel: zoiets is altijd leuk en zij wil dit met u delen. Het ging om de volgende – iets ingekorte – zin:
(…) een verhaal in de inmiddels ter ziele Nederlandse editie van het blad Hide & Chic.
Hij komt uit de Volkskrant van 19 januari, uit de pen van van Ronald Giphart. Het gaat om het gebruik van ter ziele. Je kunt zeggen 'De Nederlandse editie is ter ziele', maar Giphart gebruikt ter ziele alsof het een bijvoeglijk naamwoord is, gelijkwaardig aan Nederlandse. En eerlijk gezegd klinkt het helemaal niet zo gek. Dat komt doordat bijvoeglijke naamwoorden vaak een -e krijgen, en ter ziele past keurig in dat patroon.
Stel dat dit gebruik zich uitbreidt – op Google staan meer voorbeelden – hoe gaat het dan verder? De eerste stap is natuurlijk het aaneenschrijven als terziele. Bij een woord als terzijde is dat al gaande, dus het is gewoon een kwestie van tijd. Moeilijker wordt het bij onzijdige woorden. Een terziele editie is geen probleem, maar wat doe je bij onzijdige woorden: dan zou je een terziel maandblad moeten zeggen. Dat klinkt LinguaLog voorlopig nog een beetje gek in de oren. Maar het biedt wel mogelijkheden tot compact taalgebruik.
Bij woorden als te koop en te huur kan zo'n constructie ook, maar dan juist bij onzijdige woorden: een te koop huis of, later, een tekoop huis. Bij woning klinkt dat weer raar: een te kope woning. Natuurlijk bestaat koopwoning / huurwoning, maar een koopwoning staat lang niet altijd te koop, zelfs niet in deze tijden van crisis.
Hoe dan ook: het zal nog wel een tijdje duren voordat zulke nieuwe constructies toegestaan worden. Misschien moeten eerst alle oude scherpslijpers en de huidige Taalunie ter ziele zijn…

En zegt u nu: ik heb dit onlangs toch gelezen in Onze Taal: dat klopt, het eerste deel van deze column staat, gepubliceerd onder pseudoniem, in de rubriek Gesignaleerd van het blad. Die rubriek staat meestal op dezelfde pagina als de Taalergernissen, maar daar distantieert LinguaLog zich van, zoals de vaste lezers van dit blog inmiddels al begrepen zullen hebben.

vrijdag 29 maart 2013

Verbond van Ouderen roept op tot staking tegen de kou

Vanwege de aanhoudende kou doet het Verbond van Ouderen een oproep aan alle Nederlanders, oud én jong, om op Tweede Paasdag een algemene staking tegen het weer te houden. De voorzitter vraagt eenieder zich maandag om 15.00 uur te verzamelen bij de plaatselijke meubelpleinen. Het bestuur van het Verbond zal tevens een petitie aanbieden aan de Cypriotische ambassadeur te Den Haag.

Wij vroegen de voorzitter, Henk Zonneveld, naar zijn beweegredenen.
"Het is nu al twee weken winters koud in Nederland, terwijl het toch eigenlijk lenteweer zou moeten zijn. Onze leden zitten met hun inkomen al een paar jaar op de nullijn, en velen zelfs daaronder, en nu gaat zelfs de temperatuur in de min. Ze komen al die tijd de deur niet uit, omdat het niet verantwoord is de straat op te gaan. Ze moeten leven van wat ze nog in huis hebben en kunnen ook niet bij hun geld komen. Het is veel te gevaarlijk om naar buiten te gaan. Vannacht heeft het zelfs nog gesneeuwd."

De Cyprioten kunnen ook niet aan hun geld komen, en die maken er toch het beste van?
"U moest eens weten hoeveel radeloze brieven wij dagelijks ontvangen. Onze leden zitten binnen en kunnen niet veel anders dan televisie kijken. Het nieuws uit Cyprus doet hun ook geen goed. De Cyprioten staan dan wel in de rij voor de pinautomaten, maar hebt u gezien hóé ze daar staan? Lekker in de lentezon, alleen een dun vestje aan of zelfs dat niet. Terwijl zij al die jaren erop los geleefd hebben, worden ze nog beloond ook met een stralende zon, en onze hardwerkende Nederlanders zitten hier maar bij de kachel."

Wat denkt u van Cyprus te bereiken?
"Wij vinden dat de rijkdommen binnen Europa eerlijk verdeeld moeten worden. Zij krijgen geld van ons en hebben bovendien nog mooi weer, terwijl onze ouderen hier in de kou zitten te sappelen en van een blik soep moeten leven. Wij roepen de Cyprioten op tot solidariteit met onze ouderen. Zij kunnen best wat van hun mooie weer aan Noord-Europa afstaan. Een kleine tegenprestatie voor die miljardenlening is wel op zijn plaats, lijkt me."

Wat is uw motto?
"Weg met de ugh… kou en een frisse wind over Cyprus! Ugh…ugh… 
Ouderen aller landen verenigt u!"

maandag 4 maart 2013

Disleksie

Afgelopen zaterdag stond er in de Volkskrant een artikel over dyslexie van een wetenschapsjournalist, zelf dyslecticus. In een apart kader gaven twee hoogleraren commentaar. Een van hen, emeritus-hoogleraar Aryan van der Leij, vroeg zich af wie verzonnen had om sommige woorden met dys- te schrijven en andere met dis-. Deze meneer heeft waarschijnlijk niet op het gimnasium, pardon: gymnasium gezeten, want anders had hij dat wel geweten. Bovendien: uiteraard weet hij ook niet alles, maar het had hem (hij is immers hoogleraar) gesierd als hij het verschil tussen beide voorvoegsels even opgezocht had, alvorens zo'n opmerking te plaatsen. Beetje dom dus.

En daarom legt LinguaLog het maar uit.
De voorvoegsels dys- en dis- lijken soms qua betekenis een beetje op elkaar, maar hebben een verschillende oorsprong. Woorden waarin een y staat, komen uit het Grieks. Het is de transcriptie van de upsilon. Toen de Romeinen Griekse leenwoorden overnamen, konden ze de upsilon niet schrijven als u, om twee redenen: ze hadden de u al, en die spraken ze uit als oe. Bovendien is de uitspraak van de upsilon geleidelijk verschoven van u naar i (vandaar i-grec).
Dys- komt dus uit het Grieks en betekent slecht, moeilijk. Wie dyslectisch is, is, letterlijk, slecht met woorden: lexis betekent woord – ook Grieks. Iemand met spierdystrofie heeft slecht ontwikkelde spieren.
Dis- komt uit het Latijn en is een prefix, een voorvoegsel. Dis- geeft een scheiding of verwijdering aan: het Engelse to dismiss betekent ontslaan. Wij hebben woorden als discriminatie, dispuut, distributie.
En dan heb je, ten slotte, nog de Taalunie. En die gaat haar eigen gang bij dys- en dis-. LinguaLog vindt al heel lang dat de Taalunie, als het om spellingswijzigingen gaat, dysfunctioneert: slecht functioneert dus. Alleen: LinguaLog mag dat niet meer zeggen. LinguaLog moet sinds de veranderingen van 1995 disfunctioneert schrijven. Die spelling was in 1995 al aan het inburgeren, waarschijnlijk omdat de mensen de oorsprong van het woord niet meer kenden. Ga dan naar het gymnasium, zou je zeggen! Maar sinds 1995 is dysfunctioneren in de ban.
LinguaLog is op zichzelf helemaal niet tegen spellingswijzigingen: taal verandert nu eenmaal. Maar dit is wel weer een staaltje van taalterreur. Want waarom zouden we disfunctioneren met een i moeten schrijven, maar dyslexie met een y? Spelling wordt op deze manier een loterij, en mensen die op het gymnasium gezeten hebben, worden gestraft voor hun talenkennis.
Je kunt altijd nog het gymnasium afschaffen, dan kun je het in een volgende editie van het Groene Boekje als gimnasium schrijven. En het scheelt ook als je dislexie hebt. Schaf dan ook maar meteen de x af: daar kunnen we ook wel zonder, -ks- is een prima alternatief en geheel in de geest van de Taalunie, denkt LinguaLog.

zondag 24 februari 2013

Energiebewust

Tegenwoordig wordt ons op het hart gedrukt dat we zuinig met energie moeten zijn: gas en olie zijn eindig, en we moeten nodig nieuwe bronnen ontwikkelen. Gelukkig houdt LinguaLog zich bezig met woorden, en die zijn oneindig. Daarom vandaag een column over onze energiebronnen, en speciaal over de etymologie ervan.
Om te beginnen steenkool. Kool is een Germaans woord en is voor het eerst in het Nederlands opgetekend in 1240. Dat is bijzonder vroeg. Romaanse talen gebruiken de term carboon.
Steenkool wordt in Nederland niet meer gewonnen. Wij hebben sinds 1959 onze gasbel. Gas: het woord ziet er niet echt wetenschappelijk en exotisch uit, en dat klopt ook wel. Het woord gas is een gemaakt woord. Nou zijn alle woorden gemaakte woorden, ze zijn allemaal ooit, door de eerste mensen, bedacht. Maar omdat dat in de meeste gevallen niet meer te achterhalen valt, voelen we dat niet meer zo: een woord komt uit het Indo-Europees, sommige woorden zelfs uit het Proto-Indo-Europees, maar dan houdt het op, dan weten we het niet meer.
Gas is bedacht door Jan Baptista van Helmont (1579-1644).
Van Helmont was een Vlaams alchemist; hij deed onderzoek naar dampen die vrijkomen bij het verbranden van houtskool, en gaf daaraan de naam gas; het woord ontleende hij aan het Griekse chaos. Chaos hangt samen met het werkwoord gasko, gapen. Gapen is trouwens niet verwant met het Griekse woord.
Ook het gas bij Slochteren is eindig, en men is op zoek naar andere energiebronnen, zeker zolang de nadelen van kernenergie nog zwaar wegen.
Een van die bronnen is schaliegas. Schaliegas bevindt zich in schalie, een kleisteen met een 'platige' structuur. Schalie heeft de eigenschap dat het aardgas kan opslaan. Schalie is afgeleid van het Oudfranse escaille, dat op zijn beurt van het Germaanse skal(j)a komt. Het hangt samen met schil en schaal.
Ten slotte: energie is een Grieks woord: en-ergon: waar werk in zit. Over de verwantschap van ergon en werk heeft LinguaLog eerder geschreven. Lees het nog eens na: bij lezen hoef je niet energiebewust te zijn!

zondag 17 februari 2013

Harde schijf uit Amerika?

Alle computers hebben een harde schijf, oftewel een harddisk. De eerste harde schijf zat al in 1956 in een computer van IBM. De capaciteit ervan was 5 MB! Consumenten moesten het eerst doen met floppy disks, maar langzamerhand kregen ook pc's een harde schijf. We kunnen niet meer zonder, hoewel de toekomst in de Cloud lijkt te liggen. Zouden die computernerds dan toch nog ergens een heel klein beetje in God geloven?
Met het woord harddisk is iets geks aan de hand. Het in oorsprong Engelse woord wordt in het Nederlands als één woord geschreven. Laten we eens kijken hoe andere talen dat doen.
Om te beginnen: de meeste talen hebben hard disk vertaald: harde schijf, Festplattenlaufwerk, disque dur, disco rigido/fisso: allemaal leenvertalingen uit het Engels.
Er is de laatste tijd veel te doen over het los of aaneenschrijven van woorden. Het Engels schrijft samengestelde woorden veelal los: child care, mother tongue – alhoewel, men is niet consequent, want motherland is één woord; en de meeste Engelsen hebben zowel een steam iron als een dustbin in huis. Wij schrijven dit soort woorden aan elkaar: met prullenbakken bedoel je toch echt iets anders dan met prullen bakken. LinguaLog is in het Nederlands een columnschrijverstukjesschrijver klinkt toch eigenlijk nergens naar – maar in het Engels een column writer.
Terug naar harddisk. In het Engels schrijft men het als hard disk, mét spatie dus. En dat is wel te verklaren. Alle voorbeelden van aaneen of los schrijven hebben gemeen dat het om twee zelfstandige naamwoorden gaat, maar bij harddisk is het een combinatie van een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord. En die schrijft het Engels meestal dus níét aan elkaar. Dat zien we in het Duits: Grossbank, Kleinstadt, Rohkost. Het Duits is nu eenmaal berucht om zijn lange woorden, en daar passen deze woorden ook onder.
Wij hebben dit soort samenstellingen ook: er zijn tegenwoordig heel wat grootverdieners. Of deze: speciaalzaak, rauwkost, sneltrein. In 1942, in de hoogtijdagen van de strijd tegen germanismen, werd tegen deze worden nog gefulmineerd door Gerlach van Royen.
Wij kunnen ons dat nu niet meer voorstellen, tegenwoordig richten de pijlen van de taalpuristen zich meer op het Engels. LinguaLog vindt dit soort interactie tussen talen wel leuk. En de reden voor strijd tegen germanismen is gelukkig verleden tijd.
Al met al moet je concluderen dat het woord harddisk, hoewel het Engels is, de spellingsregels van het Duits volgt. Wie weet hoe dat komt, mag het zeggen!

zondag 10 februari 2013

Potjeslatijn

Je hebt Latijn en potjeslatijn. De term potjeslatijn komt uit het dokters- en apothekersvak: de namen op de kruidenpotten stonden in het Latijn. Het is 'gemaakt' Latijn, bedoeld voor wetenschappelijke en deftige zaken. In het verleden werd een tot dan toe onbekende planten- of dierensoort naar de vinder ervan genoemd, en zijn naam kreeg dan een mooie Latijnse uitgang: dieffenbachia, robinia. In de zeventiende eeuw zetten mensen een Latijnse uitgang achter hun eenvoudige, korte achternaam: ene Vos noemde zich Vossius, Van Baarle werd Barlaeus: je maakte er indruk mee.
Dat laatste is nu ook doorgedrongen tot het dagelijks leven. Latijn en Grieks zijn overal aanwezig. Maar soms gaan de goede bedoelingen een beetje te ver, en gaat er iets mis. Gelukkig weten de meeste mensen dat niet, maar LinguaLog zal voor u een paar voorbeelden op de snijtafel leggen.

Zo is er een bouwmarkt die Formido heet. De bedenker ervan heeft natuurlijk gedacht aan formidabel. Dat is een positief woord en voor een bouwmarkt zoek je natuurlijk een stoere naam, dus zo slecht is die nog niet, naar het lijkt. Ware het niet dat formidabel afgeleid is van het Latijnse formido, angst: iets is zo indrukwekkend dat je er bang van wordt. Gelukkig wist u dat tot nu toe niet, maar LinguaLog kan de associatie met angst toch niet helemaal loslaten. Dan maar liever naar de Gamma of de Praxis. Die namen komen uit het Grieks: de gamma is de derde letter van het Griekse alfabet; wat dat met een bouwmarkt te maken heeft, weet LinguaLog ook niet, maar neutraal is de naam wel. En praxis betekent daad, resultaat, een prima gekozen naam voor een bouwmarkt.

Verder is er een makelaarskantoor dat zich Hypodomus noemt. De naam is zo gekozen omdat ze zowel huizen als hypotheken verkopen. Op zich nog niet zo gek, maar LinguaLog denkt bij hypo- toch in de eerste plaats aan het Griekse woord voor onder. Dat betekent hypotheek trouwens ook: onderpand. Maar qua marketing zou LinguaLog toch voor een ander woord gekozen hebben.

Automerken, ook zoiets. Je ontwerpt een nieuw model en dan moet het een naam hebben. Dat is nog een heel probleem: het moet lekker bekken, ook internationaal, en er moet niet een taal zijn waarin het woord iets raars betekent. Dan maar een Latijnse naam, zullen ze bij Kia gedacht hebben. Het Latijnse carus betekent kostbaar, dierbaar, een prima naam dus. En voor veel mannen is de auto even dierbaar als hun vrouw, dus dan kies je voor de vrouwelijke naam cara. Misschien was die naam al geregistreerd, misschien vonden ze het te veel doen denken aan een longaandoening, kortom, ze kozen voor Carens, dat een tegenwoordig deelwoord is van… ja, van wat? Niet van een werkwoord dat dierbaar zijn betekent, maar van het werkwoord carere, missen. Kijk, en dat is dus precies het verkeerde woord, want wie wil er nu een auto hebben die iets mist?
Voorlopig rijdt LinguaLog in een Suzuki Alto: ook Latijn, altus betekent hoog: een prima naam voor zo'n klein ding natuurlijk. Hoe de Duitsers erover denken, weet LinguaLog niet: zul je net een nieuwe auto gekocht hebben en dan heet hij oud!
Afijn, LinguaLog heeft daar geen last van, en haar Alto is inmiddels acht jaar oud, dus ook wel een beetje op leeftijd.

zondag 3 februari 2013

Draaien ze je een loer in Valkenswaard?

In Valkenswaard staat een leuk museum, dat twee aspecten van de geschiedenis van de plaats in beeld brengt, het Valkerij en Sigarenmakerij Museum. Beide hebben de plaats in de voorbije eeuwen grote welvaart gebracht, en de valkerij heeft daarnaast de Nederlandse taal van enkele uitdrukkingen voorzien. Tijd dus voor een column.
Van de zeventiende tot ver in de negentiende eeuw was aan de koningshoven de jacht met valken immens populair en had een enorme status. Valken werden gebruikt voor het vangen van andere vogels, en er was een enorme vraag naar afgerichte valken. Toevallig lag Valkenswaard op de trekroute van de valken. Het was een arm gebied, met onvruchtbare grond, en veel mensen vonden in de valkenjacht een welkome bijverdienste. De valken werden gevangen en afgericht. Europese vorsten bestelden hun valken en sommige Valkenswaardse valkeniers waren zelfs in dienst van hen. Een goede valk bracht wel twintig gulden op, een kapitaal in die dagen. Zo bracht de valkerij het dorp enorme welvaart.
Van de valkerij is niet veel over, maar wij hebben er in onze taal toch nog een paar uitdrukkingen aan overgehouden.
Men ving vooral slechtvalken. Slecht staat hier voor gewoon. In oude woordenboeken, en ook in het Duitse schlicht zien we die betekenis nog. Een valk hoefde niet mooi te zijn om een goede vanger te zijn.
Aan de hoven werd met valken onder meer op reigers gejaagd. Daar waren meer valken voor nodig, want een reiger is groter dan een valk. Als het dan toch lukte een reiger te vangen, mocht de valkenier een veer uit de reiger trekken en die op zijn hoed steken: dan kreeg hij een pluim op zijn hoed.
Een valk jaagt uitsluitend op vliegende prooi. In het laatste stadium van zijn africhting, als de valk al min of meer tam was, werd er geoefend met vliegend aas. Dat heette de loer, een leren zakje met vogelveren erop geplakt. Er werd een stukje vlees aan bevestigd, want ook bij valken gaat de liefde door de maag. De loer zat aan een lang touw. De valkenier draaide het touw in grote cirkels rond, en als het goed was, kwam de valk eropaf. Hij werd ermee voor de gek gehouden. Daaraan hebben wij dus de uitdrukking iemand een loer draaien overgehouden. Het woord stamt trouwens af van het Engelse to lure, lokken.
Ten slotte een paar woorden die erop lijken, maar niet, of alleen in de verte, verwant zijn:
Op de loer liggen is afgeleid van loeren, scherp kijken. Alhoewel, het Woordenboek der Nederlandsche Taal kent loeren ook als kijken met valse bedoelingen. Enige verwantschap zal er dus toch wel zijn.
Iemand in de luren leggen: luur is een nevenvorm van luier. Een luier is voor een klein kind bestemd, een kind vertel je niet altijd de waarheid, en de uitdrukking ging dus gebruikt worden voor iemand voor de gek houden.

Kortom: in Valkenswaard draaien ze je een loer, maar word je niet in de luren gelegd!

maandag 28 januari 2013

Gaat het goed?

Vandaag wil LinguaLog het eens over de aanvoegende wijs hebben, en Volkskrantjournalisten moeten deze column maar eens goed lezen.
De aanvoegende wijs, wat is dat precies?
Allereerst wijs: dat is een verkorte vorm van wijze, manier. Dus de manier waarop je iets zegt. Je kunt bijvoorbeeld feiten vertellen, je kunt een opdracht geven of een wens uitspreken.
De wijs voor de feiten, de 'normale' situatie, heet de aantonende wijs. Je vertelt hoe iets is in heden, verleden of toekomst: ik lees een boek – ik las een boek – ik ga een boek lezen.
Iedereen zal de term gebiedende wijs wel kennen: loop door, houd je mond: dat zei LinguaLog jarenlang tegen haar leerlingen.
Dan de aanvoegende wijs: die wordt in het Nederlands niet veel meer gebruikt, alleen nog in enkele versteende uitdrukkingen: leve de koningin, koste wat het kost, men neme een ei.
Met deze zinnetjes bedoel je niet dat de koningin leeft, dat iets een bepaald bedrag kost of dat iemand een ei neemt, maar je wenst het beste voor de koningin, je oppert de mogelijkheid dat er kosten zijn of je spoort iemand aan om een ei te pakken. En daarvoor dient de aanvoegende wijs. Je vormt hem door de -n van de onbepaalde wijs af te halen.
In de Germaanse talen zijn dit soort vormen bijna verdwenen. Het Engels kent ook nog Long live the queen, het Duits heeft Es lebe der König! . Het Duits heeft meer van de aanvoegende wijs behouden dan het Nederlands, want Ich möchte gern ein Bier is heel gewoon.

In het Latijn en Grieks was deze wijs heel gewoon. Het Grieks had daarnaast ook nog een aparte wijs voor wensen. Na bepaalde voegwoorden moest je de aanvoegende wijs (in het Latijn: coniunctivus) gebruiken; opdat is er zo een: het duidt immers een voornemen aan en geeft niet aan of iets ook feitelijk gebeurt.
In de Romaanse talen (in dit geval het Frans) leeft de coniunctivus voort in de subjonctif. Je ziet in het Frans hetzelfde als in het Latijn: de subjonctif komt vooral voor na werkwoorden die een wens, gevoel of twijfel aanduiden.

Nederlanders zijn hun gevoel voor de aanvoegende wijs bijna helemaal kwijt. Leve de koningin, hoe het ook zij: ja, ook zij is een aanvoegende wijs, net als in dankzij en tenzij. Meestal doen we dat wel goed.
Meestal, dus niet altijd: LinguaLog begon haar column met een tip voor Volkskrantjournalisten. Onlangs las zij in de krant de volgende zin: Als R. ooit – wat God verhoedde – een cent krijgt,…
Het gaat hier om verhoedde: dat is fout. De bedoeling is natuurlijk dat je hoopt dat God iets verhoedt: een aanvoegende wijs dus. Maar verhoedde is een verleden tijd, wat zou betekenen dat God iets verhoed heeft. Hier moet je verhoede zeggen.
Je hoort ook wel eens aan het eind van – meestal – een toespraak: Het gaat je goed. Ook hier: je hoopt dat het goed gaat, dus de aanvoegende wijs ga.
Dus, Volkskrantjournalist, het ga u goed door het doolhof van de grammatica, dan gaat het goed!

zondag 13 januari 2013

Me column van deze week

Vorige week deed LinguaLog een aantal voorspellingen over hoe de taal zich misschien gaat ontwikkelen. Dat is een uiterst gerieflijke bezigheid: lekker mijmeren over de toekomst, die vaak zo ver weg ligt dat je er bij leven niet meer op afgerekend kunt worden. En je spreekt geen oordeel uit over de gewenstheid ervan, waardoor je de taalergeraars buiten de deur houdt. Want hoe gaat dat: LinguaLog voorspelde wel dat groter als het gaat halen, maar zelf zegt zij het nooit, omdat zij nu eenmaal groter dan geleerd heeft. En hun hebben: dat is zo recent, toen LinguaLog op school zat, hoorde je dat nooit. Mooi is anders, maar het zit kennelijk ergens in de krochten van de taal, en dan krijg je het er niet zomaar uit.
Een van de 'ergste' fouten van de laatste tijd is het gebruik van me en jou als bezittelijke voornaamwoorden: me moeder, jou telefoon. Voor de goede orde: LinguaLog krijgt het niet over haar lippen. Alhoewel: luister eens goed naar uzelf: wat zegt u als u spreekt? Dan hoor je toch geen n? Behalve als het volgende woord met een klinker begint. Bij onbeklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden schrijven we m'n.
Dat staat trouwens niet in het Groene Boekje, dus dat 'mag' helemaal niet. Zo raar is me helemaal niet, want je moeder is wel goed. Een analogieredenering heet zoiets, hoewel de mensen die me moeder zeggen, waarschijnlijk helemaal niet redeneren. En bij het gebruik van jou speelt natuurlijk mee dat er nauwelijks uitspraakverschil met jouw is en dat het bezittelijke van jou weer wel goed is.
Kortom: bewaar deze column tot pakweg 2100 en lees hem dan nog eens.

Een heel andere kwestie, gelukkig al bijna opgelost, is een zin als: een aantal mensen maakt veel taalfouten. Zo moet het volgens de schoolmeesters: het onderwerp van de zin is aantal, en dus moet het werkwoord in het enkelvoud. Je hoort tegenwoordig vaak een aantal mensen maken, omdat het geheel op een meervoud slaat. Hier zie je hoe taal zich ontwikkelt. Kijk maar eens naar een bijna-synoniem: een hoop mensen maken veel taalfouten. We zouden het toch raar vinden als het werkwoord in het enkelvoud stond: ziet u het al voor u: een hele stapel mensen? Toch is het enige verschil dat de ontwikkeling hier een beetje sneller is gegaan dan bij een aantal. Een ander synoniem, heleboel, is nog een stapje verder: hele is versmolten met het zelfstandig naamwoord boel.
Zo ziet u maar: schrijf gerust een aantal mensen maken, want dat gaat het beslist halen. Het is gewoon een kwestie van tijd. In de politiek heet zoiets progressief, dat je openstaat voor veranderingen. Dat moet in de taalkunde ook kunnen.
Volgende week weer een blog over een echte taalfout, want gisteren kwam LinguaLog een juweeltje tegen in de krant!

zondag 6 januari 2013

LinguaLog voorspelt de toekomst

Het is weer januari, de maand van de goede voornemens en de voorspellingen. Ook LinguaLog heeft een goed voornemen: nog foutlozer schrijven dan vorig jaar. Maar dan doet zich meteen al een probleem voor: wat is goed en wat is fout Nederlands? U zult misschien zegen: op het gebied van de spelling is alles wat in het Groene Boekje staat goed en de rest is fout. En voor het overige: wie goed opgelet heeft op school, weet precies wat grammaticaal correct is en wat niet.
Bij dat laatste wringt echter de schoen: de meeste mensen beschouwen als correct wat ze zelf op school geleerd hebben. Het tijdschrift Onze Taal heeft een rubriek Taalergernissen: daarin spuien lezers (hun leeftijd staat er nooit bij) hun gal over taalgebruik dat in hun ogen een ernstig voorbeeld van de ondergang van het Nederlands is.
Zo las LinguaLog over iemand die zich ergert aan het 'nieuwe' meervoud van handvat, handvaten, naast het al bestaande handvatten. Hij had Onze Taal goed gelezen, vond hij, en weet inmiddels wel dat taal aan verandering onderhevig is, en concludeerde enigszins beteuterd dat het blijkbaar volstaat dat genoeg mensen het nieuwe meervoud gebruiken. Zo is het maar net!
Natuurlijk heeft deze meneer gelijk: handvat hangt samen met vatten, pakken, en vaten is het meervoud van vat, pot. De mensen zien dat onderscheid niet meer en zo kan het dubbele meervoud ontstaan. Vorig jaar november schreef LinguaLog al eens over volksetymologie : mensen passen een woord aan omdat ze het oorspronkelijke woord niet meer doorzien. Wij hebben ons daaraan in het verleden dus 'schuldig' gemaakt zonder het te beseffen, en we vinden het allemaal best.
Terug naar de titel van dit blog: LinguaLog gaat voorspellingen doen: er zijn zaken die op dit moment nog fout gevonden worden, maar het over een aantal jaren beslist niet meer zijn.
Bovenaan staat de kwestie groter dan / groter als. In het Middelnederlands zei men groter dan, maar vanuit het oosten kwam de vorm groter als: ook het Duits zegt grosser als. In de zeventiende eeuw, toen de standaardtaal ontstond, vonden taalkundigen dat groter dan beter was. In de spreektaal is groter als echter nooit verdwenen, en inmiddels is het al 'bijna' goed. LinguaLog is ervan overtuigd dat het binnen een generatie officieel goedgekeurd wordt.
Dan het onderscheid hen / hun: ik heb hen gisteren gezien – ik heb hun een glas wijn gegeven.
Dit hebben we te danken aan Christiaen van Heule en zijn grammatica uit 1625. Het onderscheid tussen lijdend en meewerkend voorwerp dat we hier zien, komt alleen voor bij de derde persoon meervoud, en is dus kunstmatig. In de spreektaal is het nooit volledig doorgedrongen. LinguaLog denkt dat hun de winnaar zal worden, voornamelijk vanwege de klank: de u is nadrukkelijker.
Een veel heikeler kwestie is hun hebben: veel gehoord, nog meer verguisd. Toch is het niet zo gek: de correcte vorm zij zorgde toch voor verwarring: is het enkelvoud of meervoud, gaat het over personen of zaken? Hun hebben blijkt uitsluitend bij personen gebruikt te worden, en het is ouder dan de taalergeraars denken: zelfs de veel bewonderde Anne Frank schreef het al. Hun hebben gaat het dus halen, denkt LinguaLog.
LinguaLog vreest dat zij de uitkomst van veel voorspellingen niet meer zal meemaken, zij hoeft ook niet per se gelijk te krijgen, maar een beetje mijmeren over de toekomst is best aardig, vindt zij.
Volgende week nog een paar voorspellingen.