zondag 26 februari 2012

Informatie lozen

Het blog van vorige week had LinguaLog geschreven naar aanleiding van een foute krantenkop: Zuivelfabriek loodst warm water op elfstedenroute. In die kop had natuurlijk loost moeten staan. De rest van het blog ging over de etymologie van loods en loodsen. Deze week behandelt LinguaLog het woord lozen met alles wat daaromheen hangt.

Lozen is een tamelijk oud woord. De eerste vermelding dateert uit 1275. In de middeleeuwen was lozen min of meer synoniem met lossen. Beide betekenden losmaken, verwijderen.
Lozen betekent nu alleen nog zich ontdoen van iets, maar in een tekst uit 1100 lezen we: ich loosen thi per baptismum a diabolica servitute: ik verlos je door de doop van de slavernij van de duivel.
De woorden los en loos hangen hiermee samen.
Los betekende aanvankelijk ook vrij: los van pinen, vrij van pijn (1275). In de zestiende eeuw vinden we langzaamaan onze huidige betekenis: den knoop is los.
Loser is ook verwant aan los en loos
Los hoort tot de zogenoemde erfwoorden: woorden die in het Indo-Europees al bestaan hebben. De erfwoorden komen in veel Europese talen voor. Zo kent het Grieks het werkwoord λύειν, luein, losmaken. Die stam zien we terug in woorden als analyse en dialyse. Tip om Griekse woordafleidingen beter te begrijpen: Griekse woorden waar een υ in voorkomt, worden in ons alfabet getranscribeerd als y.
Loos zien we ook terug in het werkwoord verliezen. Loos is heel oud: in de Wachtendonkse Psalmen uit de tiende eeuw lezen we al: spracun losa thing ‘zij spraken kwade dingen’ Van onbetrouwbaar ontwikkelde het woord zich tot niet echt, inhoudsloos. In de vroege tijd vinden we in deze betekenis ook de spelling los, waaruit je kunt concluderen hoe dicht de woorden bij elkaar gestaan hebben: eenen losen alarm komt al in 1544 voor.
Verder ontwikkelde zich uit het bijvoeglijk naamwoord loos het achtervoegsel -loos.
Ook de betekenis onbetrouwbaar ontwikkelde zich verder: we kennen allemaal het liedje Daar was laatst een meisje loos. Hier betekent het voornamelijk ondeugend.
Wat is er loos is een 20e-eeuwse leenvertaling uit het Duits.
Zo zien we: het woord loos heeft vele aspecten.

Ziezo, LinguaLog heeft weer wat informatie geloost en u door de Nederlandse taalgeschiedenis geloodst.
Volgende week misschien weer iets heel anders. Lingualog houdt de kranten in de gaten!

zondag 19 februari 2012

Water loodsen of lozen?

Vorige week was op de webeditie van de Volkskrant de volgende kop te lezen: Zuivelfabriek loodst warm water op elfstedenroute. Dat was erg dom van de krant, niet alleen vanwege het foutieve loodst, maar ook omdat LinguaLog zoiets natuurlijk áltijd ziet, en zo de kans heeft om die fout stevig in te wrijven. Een dag later hadden ze bij de krant de fout in de gaten, en stond er keurig loost. LinguaLog kan nu natuurlijk niet meer schrijven over al die kranten die hun taal niet meer beheersen.
Nu kun je water natuurlijk zowel loodsen als lozen. De Nederlanders zijn meesters in loodsen: via een systeem van sloten en kanaaltjes wordt, met behulp van gemalen, het overtollige water naar zee geloodst, iets wat in onze laaggelegen polders hard nodig is. Maar het is niet de taak van een zuivelfabriek om dat te doen, vandaar dat het hier om lozen ging.
Nu rest LinguaLog niets anders dan een stukje over de etymologie van loodsen en lozen, en dat is misschien ook wel aardig.

Het werkwoord loodsen is afgeleid van loods. Het is verwant aan leiden, en dat is precies wat een loods doet. Loods is ontleend aan het Middelengelse lodesman. Een lode was een waterweg of kanaal. Ook hier is samenhang met to lead, leiden. Lode is trouwens wijder verbreid: zo zien we het bijvoorbeeld terug in ons eigen lede, bij kruiswoordraadselfanaten beter bekend als lee (watering).

Er is nog een ander woord loods, dat schuur betekent. De herkomst van dit woord is heel anders.
De eerste vermelding van het woord dateert uit 1275, en is daarmee veel ouder dan de scheepsloods uit 1677.
In het Middelnederlands luidde het woord loige, en dat verraadt de afkomst al een beetje. Het komt van het Franse loge, eenvoudig onderkomen. Loge is trouwens een Frankisch woord en hangt niet samen met het Latijnse locus. In het Oudfrans werd de -g- uitgesproken als dz, en zo is onze vorm loods te verklaren. Hieraan kun je ook zien wanneer de ontlening ongeveer plaatsgevonden heeft: later is de uitspraak veranderd en toen heeft het Nederlands het woord nog een keer geleend, met een nieuwe uitspraak: loge, logeren.

De volgende keer gaan we kijken naar lozen en loos, want daar is ook nog een heleboel over te zeggen, te veel voor één column.

zondag 12 februari 2012

Net niet

Afgelopen week sloeg bij – bijna – heel Nederland de Elfstedenkoorts toe. Ook bij LinguaLog, jazeker! Intimi weten dat LinguaLog bepaald geen sportfanaat is, en dat is nog zacht uitgedrukt. Maar taalkundig was het een heel interessante en leerzame week. Er was heel veel Fries te horen op de televisie, en dan gaat het bij LinguaLog kriebelen.
LinguaLog kan u geen cursus Fries geven, maar wil wel enige overpeinzingen over het Fries met u delen.
Fries hoort tot de groep West-Germaanse talen, waartoe ook Nederlands, Duits en Engels behoren. Je hoort vaak dat Fries zo op Engels lijkt, en op het gebied van de woordenschat is dat ook zo.
Een paar voorbeelden:
Tsiis is kaas, en dat ligt wel heel dicht bij het Engelse cheese.
Grien is groen: Engels green
Troch betekent door: Engels through
Tsjerk, kerk: de beginklank vinden we ook in church.
En ik ben geweest is in het Fries ik haw west, een vervoeging met hebben dus.

Ook kent het Fries woorden die op het Duits lijken: het woord voor oud is âlde: het Fries heeft de klinkerverandering van het Nederlands niet doorgemaakt. Daarover schreef LinguaLog vorige week.
Het Friese woord voor zaterdag is in dit verband ook interessant: sneon. De oudere vorm is snjoen, wat een samentrekking is van sunne, zon en joen, avond. Het Duits heeft naast Samstag ook Sonnabend, en het Fries is op dezelfde manier gevormd.

Men was benieuwd wat de voorzitter van de Elfstedenvereniging woensdag zou zeggen over het al dan niet doorgaan van de tocht. Hij bleek toch gekozen te hebben voor het Nederlands, want het zinnetje 'Het gaat niet' zou in het Fries geweest zijn 'It giet net'. Dit zou door niet-Friezen verkeerd begrepen kunnen worden, namelijk dat de tocht wél zou doorgaan.

Het deed LinguaLog denken aan iets anders. In de jaren dat zij NT2 gaf, maakte zij buitenlanders mee, vooral Arabisch sprekenden, die moeite hadden met het onderscheid ie-e. Dan zeiden ze "Jan is net/niet zo oud als Piet", en dan wist je niet wat ze bedoelden. Terwijl je, als je het verkeerd uitspreekt, precies het tegenovergestelde zegt.

Toch blijft het jammer: it giet net troch!

zondag 5 februari 2012

Warm of koud?

Hoe vaak zou het een Duitser overkomen: hij is op vakantie in Italië of Spanje en wil een glas koud water drinken. Hij bestelt bij de ober 'kaltes acqua/agua' – water kent hij wel in die talen –, maar tot zijn verbazing krijgt hij warm water. Misschien hebt u ook wel eens getwijfeld.
Vandaag laat LinguaLog u, ondanks alle kou, toch een stukje warmte voelen.

Waar komt de verwarring van die Duitser vandaan? In het Italiaans en Spaans betekent caldo/caliente warm. Dat komt natuurlijk uit het Latijn: calidus.
Het Latijnse woord voor koud, gelidus, lijkt daar wel een beetje op: wie LinguaLogs blog over het Indo-Europees  goed gelezen heeft, weet dat de c (uitgesproken als k) en de g beide keelkanken zijn, en dus afwisselend in verschillende talen gebruikt worden.
Het Germaanse kalt/kald is verwant met gelidus. We hebben hier natuurlijk niet te maken met een leenwoord, maar koud behoort tot de Indo-Europese oerwoorden: iedereen had en heeft het altijd wel eens koud.
De overgang van kalt naar koud is als volgt gegaan: op een gegeven moment is men kolt/kold gaan zeggen, en vervolgens is -ol- gevocaliseerd tot ou. Het komt in meer woorden voor: alt-oud, Wald-woud.

Warm is een Germaans woord, maar ook dat woord behoort tot de erfwoorden. Zo kent het Litouws vìrti, koken. Het Litouws is een eldorado voor taalwetenschappers, want die taal is erg conservatief en heeft veel oorspronkelijke elementen uit het Indo-Europees bewaard. Er is ook een woord in het Hettitisch (de taal die we van het spijkerschrift kennen), urāni, dat branden betekent.
Het Griekse woord voor warm, thermos, is verwant met het Latijnse fornus, en ons thermometer en fornuis zijn dus leenwoorden.

Nog even terug de kou in. Nu het zo koud is en het bovendien gesneeuwd heeft, kunnen de kinderen fijn sleetje rijden.
Slee, of de oudere vorm slede, is een Nederlands woord. Voor de statistici: de eerste vermelding dateert uit 1266. Het woord is in diverse talen geleend als benaming voor een voertuig om boten op de kant te trekken: het Franse slée, dat inmiddeld verouderd is, en het Macedonische sle (vroeger was Macedonië veel groter en lag het wel aan zee).
Wij kennen ook het woord ar. Dat luidde aanvankelijk nar, naar 'narrentuig', de belletjes aan het hoofdtuig van een paard. De n werd als 'n, een, gezien en later weggelaten.
Ten slotte is ook het woord sneeuw een erfwoord; we vinden het ook in de Latijnse stam niv-, zonder s- dus.

LinguaLog wenst u veel sneeuwpret!